
Jurisprudentie
BB1534
Datum uitspraak2007-06-11
Datum gepubliceerd2007-08-10
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersR200700208
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-08-10
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersR200700208
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bedreiging door de man van zijn (ex-)vrouw en kinderen met de dood, waarvoor hij strafrechtelijk veroordeeld is, reden om eenhoofdig gezeg aan de vrouw toe te kennen. Man bagatelliseert de gevolgen van zijn gedragingen voor de kinderen en de vrouw en kan zich niet verplaatsen in de kinderen en zijn ex-vrouw.
Uitspraak
MvO
11 juni 2007
Sector civiel recht
Rekestnummer R200700208
Zaaknummer eerste aanleg 145292/ FA RK 06-2750
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Beschikking
In de zaak in hoger beroep van:
[X.],
zonder vaste woon-of verblijfplaats,
domicilie gekozen hebbend te Helmond ten kantore van zijn procureur,
appellant,
hierna: de man,
procureur: mr. F.T.I. Oey,
t e g e n
[Y.],
wonende op een geheim adres,
domicilie gekozen hebbend te Helmond ten kantore van haar procureur,
geïntimeerde,
hierna: de vrouw,
procureur: mr. H.H.C. van de Kerkhof.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 15 december 2006, waarvan de inhoud bij partijen bekend is.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 1 maart 2007, heeft de man het hof verzocht eerdergenoemde beschikking, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen.
2.2. Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 30 maart 2007, heeft de vrouw het hof verzocht, uitvoerbaar bij voorraad, het door de man ingestelde beroep af te wijzen en eerdergenoemde beschikking te bekrachtigen.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 mei 2007. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de man, bijgestaan door mr. M.A.W. Ketelaars;
- de vrouw, bijgestaan door mr. H.H.C. van de Kerkhof;
- de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant, locatie Helmond (hierna: de stichting), vertegenwoordigd door de heer S. Meessen;
- de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad), vertegenwoordigd door de heer W. Bekker.
Op 24 april 2007 zijn de minderjarigen [B.] en [C,.] in raadkamer door de voorzitter in aanwezigheid van de griffier gehoord. De minderjarige [A.] heeft zijn mening schriftelijk te kennen gegeven.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de producties, overgelegd bij het beroepschrift en het verweerschrift;
- een brief van de raad ingekomen ter griffie d.d. 16 maart 2007;
- een brief van de stichting d.d. 3 april 2007;
- een brief van de stichting met bijlage d.d. 18 april 2007;
- een brief van de procureur van de man d.d. 4 mei 2007.
3. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst naar de inhoud van het beroepschrift.
4. De beoordeling
4.1. Uit het op 10 oktober 1980 te Bakel en Milheeze gesloten huwelijk tussen de man en de vrouw zijn de volgende, thans nog minderjarige, kinderen geboren:
- [B.], geboren op [geboortejaar];
- [C.], geboren op [geboortejaar];
- [A.], geboren op [geboortejaar].
Op 26 augustus 2005 is door de rechtbank ’s-Hertogenbosch de echtscheiding uitgesproken tussen de man en de vrouw. De echtscheidingsbeschikking is op 13 december 2005 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Gemert-Bakel. Op grond van artikel 1: 251 Burgerlijke wetboek (BW) oefenen de man en de vrouw na echtscheiding gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit. Bij beschikking van de rechtbank van 2 mei 2006 is onder meer het hoofdverblijf van de kinderen bij de vrouw bepaald en is het verzoek van de man tot vaststelling van een omgangsregeling met de kinderen afgewezen.
Op 10 juli 2006 heeft de vrouw de rechtbank ’s-Hertogenbosch op grond van artikel 1:251, lid 2 jo artikel 1:253n, lid 1 BW verzocht haar het eenhoofdig gezag over de minderjarige kinderen toe te kennen. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank dit verzoek toegewezen.
4.2. De rechtbank heeft hiertoe het volgende overwogen. De hoofdregel is dat ouders na echtscheiding het ouderlijk gezag gezamenlijk blijven uitoefenen. De rechtbank acht in dit geval wijziging van het gezag in het belang van de kinderen noodzakelijk omdat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders, indien deze gezamenlijk het ouderlijk gezag zouden blijven uitoefenen. Het is de rechtbank gebleken dat de kinderen door alle gebeurtenissen in het verleden ernstig getraumatiseerd zijn geraakt, concentratieproblemen ervaren en aangeven geen contact meer te willen met hun vader. Ook is gebleken dat [B.] therapie nodig heeft om alles te verwerken. Tevens is gebleken dat er geen enkele communicatie plaatsvindt tussen partijen en dat niet is te verwachten dat daarin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt, aldus de rechtbank. De rechtbank ziet geen aanleiding om de beslissing van de strafzaak in hoger beroep af te wachten.
Van deze beschikking komt de man in hoger beroep.
4.3. In zijn beroepschrift stelt de man dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien de beslissing van de strafzaak in hoger beroep af te wachten omdat deze beslissing van wezenlijk belang is voor de beantwoording van de vraag of het te verwachten is dat binnen afzienbare tijd verbetering komt in de communicatie tussen de man en de vrouw. Uit het nadere Pro Justitia rapport, opgemaakt in het kader van deze strafzaak blijkt dat het gedrag van de man beïnvloed is door een (geagiteerd) depressief beeld, doch dat er sprake is van een complete remissie van dit toestandsbeeld. In het rapport wordt gesteld dat de kans op herhaling van de feiten zeer gering wordt geacht. De door de man jegens de vrouw en kinderen geuite bedreigingen moeten worden gezien als een kreet om hulp.
Het feit dat de communicatie tussen de man en de vrouw niet goed is, wordt mede veroorzaakt door de onenigheid rond de boedelscheiding. De man acht een verbetering wel mogelijk nu hij steeds contact heeft gezocht met de vrouw en de kinderen en hiertoe altijd bereid zal zijn.
De man betwist dat de kinderen ernstig getraumatiseerd zijn geraakt. Dit is niet op grond van een onafhankelijk en deskundig onderzoek door de raad vast komen te staan. De psychische gesteldheid van de kinderen is volgens de man niet alleen door zijn gedragingen ontstaan maar mede door de impact van de echtscheiding in het algemeen. De uitlatingen van de kinderen dat zij geen contact met de man willen hebben, zijn naar de mening van de man onder druk van de vrouw gedaan en dienen derhalve niet in de overwegingen te worden meegenomen.
Gezien het bovenstaande stelt de man zich op het standpunt dat er geen onaanvaardbaar risico is dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders, indien de man en de vrouw het ouderlijk gezag gezamenlijk uitoefenen.
4.4. In haar verweerschrift heeft de vrouw hier het volgende tegen aangevoerd.
Niet duidelijk is op welke wijze de strafzaak in hoger beroep van invloed zou kunnen zijn op de communicatie tussen partijen; de man heeft dit niet nader gemotiveerd.
De vrouw acht niet van belang wat de achterliggende gedachte was bij de gedragingen van de man. Rechtens staat vast dat de gedragingen hebben plaatsgevonden, en dat door deze gedragingen de kinderen ernstig getraumatiseerd zijn, concentratieproblemen ondervinden en geen contact meer met de man willen hebben. De man gaat er aan voorbij dat in casu niet zijn psychische toestand centraal staat doch die van de kinderen. Voorts betwist de vrouw dat onenigheid rond de boedelscheiding de grondslag vormt van de communicatieproblemen. Door de man en de vrouw is in het verleden nog helemaal geen aandacht besteed aan de boedelscheiding. De communicatieproblemen zijn ontstaan door de gedragingen van de man. Uit de stelling van de man dat helemaal niet vaststaat dat de kinderen ernstig getraumatiseerd en, zo dat al zou zijn, dat dit niet alleen veroorzaakt wordt door zijn gedragingen, blijkt dat de man nog steeds niet de enorme negatieve impact van zijn gedragingen op de kinderen onderkent. Voorts bestrijdt de vrouw de stelling van de man dat de uitlatingen van de kinderen niet mee moeten worden gewogen omdat deze onder druk van de vrouw zijn gedaan. Gezien de leeftijd van de kinderen zijn zij zonder meer in staat om hun wensen kenbaar te maken en laten zij zich niet door de vrouw onder druk zetten.
De man gaat verder voorbij aan het feit dat de kinderen sinds 15 december 2005 onder toezicht zijn gesteld en dat de stichting ook van mening is dat het in het belang van de kinderen is dat het ouderlijk gezag alleen aan de vrouw toekomt.
4.5. Het hof overweegt als volgt.
4.5.1 Op grond van artikel 1:253n, lid 1, Burgerlijk Wetboek kan het gezamenlijk gezag worden beëindigd, indien na het ontstaan van het gezamenlijk gezag de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing omtrent het gezag van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Alsdan bepaalt de rechter aan wie van de ouders voortaan in het belang van het kind het gezag over het minderjarige kind toekomt. Het enkele feit dat één van de ouders het eenhoofdig gezag wenst, is onvoldoende grond om te bepalen dat het gezag over een kind aan één van de ouders alleen toekomt. Een beslissing in deze zin is slechts gerechtvaardigd, indien de rechter na onderzoek tot het oordeel komt dat dit in het belang van het kind is.
4.5.2 Gelet op de stukken, de mening van de kinderen en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, stelt het hof vast dat de kinderen als gevolg van de gedragingen van de man getraumatiseerd zijn en allen emotionele- en gedragsproblemen ondervinden. Tijdens het horen van de minderjarige [B.] en [C.] in raadkamer is volstrekt duidelijk geworden dat beide kinderen veel verdriet ondervinden van de situatie en beslist geen contact met de man willen hebben. Ook [A.] heeft in zijn brief aangegeven dat hij voor de vrouw kiest als gezagsouder.
4.5.3. De stichting ondersteunt de vrouw in haar verzoek tot toekenning van het eenhoofdig gezag omdat vaststaat dat de kinderen nog steeds erg bang zijn voor de man en geen contact met hem willen hebben. Daarnaast is ook de vrouw zeer angstig voor de man, waardoor contact en overleg tussen hen niet mogelijk en wenselijk is. Een gezamenlijke gezagsuitoefening is daarom ook praktisch niet mogelijk. De stichting constateert verder dat de man lijkt te handelen vanuit zijn eigen behoeftes en overtuigingen en daarmee niet in het belang van de kinderen.
4.5.4. De stelling van de man dat de rechtbank de beslissing in hoger beroep ten aanzien van de strafzaak had moeten afwachten alvorens een beslissing te nemen op het verzoek van de vrouw tot wijziging van het gezag, wordt door het hof verworpen. Het hof is van oordeel - zoals hierna zal blijken - dat het bezwaar van de man aan de inhoudelijke juistheid van het oordeel van de rechtbank niet afdoet. Voor zover de man heeft bedoeld te stellen dat de strafrechtelijke veroordeling in het geheel geen rol zou mogen spelen bij de beoordeling van het verzoek van de vrouw om aan haar het eenhoofdig gezag toe te kennen, oordeelt het hof als volgt. Weliswaar is het door de man (gedeeltelijk) overgelegde nader rapport van het Pieter Baan Centrum d.d. 27 december 2006 voor het hof in hoger beroep kennelijk aanleiding geweest om de veroordeling van de man door de rechtbank tot een gevangenisstraf van 14 maanden en tot oplegging van de maatregel van TBS met dwangverpleging wegens het bedreigen van zijn vrouw en kinderen met de dood, te vernietigen en een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en toezicht door de reclassering, op te leggen, de bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten is - zo begrijpt het hof - in stand gebleven. Het betreft hier zeer ernstige feiten. De man heeft naar eigen zeggen, ten overstaan van verschillende hulpverleners meermalen doodsbedreigingen aan het adres van de vrouw en de kinderen geuit. Ongeacht vanuit welke drijfveren deze bedreigingen werden geuit, feit blijft dát deze zijn geuit en dat de kinderen getraumatiseerd zijn door deze gedragingen van de man. De beslissing in de strafzaak in hoger beroep doet daar niet aan af en betekent ook niet dat verwacht mag worden dat gelet daarop de communicatie tussen de man en de vrouw binnen afzienbare tijd zal verbeteren. Met zijn stelling gaat de man volledig voorbij aan het feit dat de kinderen getraumatiseerd zijn door zijn gedragingen en miskent hij dat de hele situatie een enorme negatieve impact op hen heeft.
De man heeft weliswaar verklaard dat hij bewust geen contact zoekt met de kinderen en de zaak niet wil laten escaleren, welk standpunt hem siert, doch in zijn handelwijze is dit standpunt nog slechts beperkt terug te vinden. Door nog regelmatig in de woonplaats van de kinderen te komen, met als argument dat hij zijn familie toch moet kunnen bezoeken, en door vast te houden aan zijn wens om daar ook weer te gaan wonen, blijkt dat de man niet inziet welk effect zijn handelen op de kinderen heeft (gehad). Het hof deelt het standpunt van de stichting dat de man zich niet in de gevoelens van de kinderen lijkt in te kunnen leven en zijn eigen belang voorop stelt. Voorts heeft de man ter zitting verklaard geen deskundige hulpverlening voor zichzelf nodig te achten en de begeleiding van de reclassering af te wijzen.
4.5.5. Het hof is derhalve van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat het verzoek van de vrouw tot beëindiging van het gezamenlijk gezag dient te worden toegewezen. Het hof acht de omstandigheden zodanig gewijzigd dat het niet in het belang van de kinderen is dat het gezamenlijk gezag wordt voorgezet. De voortschrijdende impact die de gedragingen van de man op de kinderen heeft (gehad), en - vooral bij [B.] - de verergering hiervan, de emotionele- en gedragsproblemen die zij daarvan ondervinden alsmede het feit dat zij zeer expliciet zijn in hun wens om geen contact met de man te willen hebben, vormen de basis voor deze conclusie. Er moet naar het oordeel van het hof in het belang van de kinderen ernstig rekening worden gehouden met het feit dat het voor de kinderen onverteerbaar is, dat de man, indien hij het gezag over hen uitoefent, (juridisch) zeggenschap over hen heeft. De vraag of er al dan niet sprake is van een dreiging dat de kinderen klem zullen geraken tussen de man en de vrouw door het ontbreken van communicatie tussen hen, doet zich in deze situatie naar het oordeel van het hof niet voor nu er sprake is van een volstrekte disloyaliteit van de kinderen jegens de man, maar doet ook niet ter zake gelet op het voorgaande en het navolgende. Voorts is het hof van oordeel dat van de vrouw, gelet op het feit dat hij haar en de kinderen meermalen met de dood heeft bedreigd, in redelijkheid niet gevergd kan worden dat zij samen met de man dient te beslissen over zaken die de kinderen betreffen, nu zij nog zeer angstig voor hem is en de man de bedreigingen bagatelliseert en de aanleiding hiervoor buiten zichzelf zoekt.
4.5.6. Gezien het voorgaande besluit het hof tot bekrachtiging van de beschikking van de rechtbank.
5. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 15 december 2006;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Breda zodra deze uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Smeenk - Van der Weijden, Everaars - Katerberg en De Groot en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 11 juni 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.